Rechtspraak
Klachten tegen advocaat van de wederpartij. Er zijn meerdere klachtonderdelen. Klachtonderdeel a) ziet op het tuchtrechtelijk verwijt dat verweerders zich niet hebben gedragen zoals een behoorlijk advocaat jegens zijn wederpartij betaamt door zich provocerend te gedragen jegens de medewerkers van klaagster tijdens een inspectie op het perceel van de voormalige cliënten van verweerders. Verweerders hebben door hun gedrag ook klaagster als publiekrechtelijk persoon die toe moet zien op naleving van de regelgeving in haar belangen geraakt. Het Hof komt tot de conclusie dat dit klachtonderdeel gegrond is. Klachtonderdeel c) ziet op het verwijt dat verweerders de grenzen van de hen toekomende ruime vrijheid hebben overschreven door op intimiderende wijze structureel medewerkers van klaagster op hun privé adres aansprakelijk te stellen en aangiftes jegens hen te doen. Naar het oordeel van het hof hadden de uitlatingen van verweerders op een minder intimiderende wijze gekund en verklaart dit klachtonderdeel gegrond. Klachtonderdeel d) ziet op de uitlatingen van verweerders in de brief van 25 mei 2016, 27 mei 2016 en de pleitnota van 20 juni 2016. Het hof volgt de raad in haar oordeel ten aanzien van de brief van 25 mei 2016. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerders met de brief van 27 mei 2016 aan de gemeenteraad geen grens hebben overschreden. Verweerders hebben terecht gesteld dat de gemeenteraad van klaagster niet als een derde kan worden aangemerkt en de inhoud van de geciteerde passage in de brief bevat niet zodanige uitlatingen dat daarmee de belangen van klaagster onnodig of op onevenredige wijze zijn geschaad. Het hof oordeelt dit klachtonderdeel in zijn geheel ongegrond.
Verder hebben verweerders een aantal formele grieven ingediend. Het hof volgt verweerders niet in hun grief dat de raad klaagster ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Het was verweerders duidelijk dat er een klacht tegen hen was ingediend en wat de klacht van klaagster inhield. Er heeft vervolgens hoor en wederhoor plaatsgevonden. Ook kan het hof verweerders niet volgen in hun grief dat er sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel. Verweerders voeren aan dat de raad de uitspraak van het hof van 24 november 2017 gebruikt om klachtonderdeel a) gegrond te verklaren waardoor zij twee keer voor dezelfde feiten worden veroordeeld. Het hof is van oordeel dat de onderhavige klachten van andere aard zijn dan het dekenbezwaar en er in deze zaak geen sprake is van klachten waarop al eerder is beslist. Als preliminiar verweer hebben verweerders aangevoerd dat klaagster geen eigen belang heeft bij de klachtonderdelen b) en c). Anders dan de raad is het hof van oordeel dat er sprake is van een afgeleid belang, aangezien klaagster door de gestelde grievende uitlatingen over haar bestuurders en medewerkers niet rechtstreeks in een eigen belang is getroffen. Het hof verklaart klaagster in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk. Klacht onderdeel c) ziet op onnodige aansprakelijkstellingen van verweerders jegens klaagster. Het hof is van oordeel dat de aansprakelijkstellingen klaagster in haar eigen functioneren raken en zij zodanig in haar eigen belang is getroffen dat haar een klachtrecht toekomt als bedoeld in de Advocatenwet. Het hof verklaart klaagster ontvankelijk in klachtonderdeel c). Ten slotte hebben verweerders aangevoerd dat de raad van een onjuiste peildatum is uitgegaan voor het hanteren van de vervaltermijn. Het hof kan verweerders hierin niet volgen. De deken heeft de brief van 7 februari 2017 waarin klaagster haar bezwaren over verweerders bij de deken heeft ingediend pas later als een klacht beschouwd. Dit kan klaagster niet worden aangerekend. Het hof zal, evenals de raad, uitsluitend de feiten of gedragingen van voor 7 februari 2017 buiten beschouwing laten.
Het hof is van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van een berisping en vernietigt de beslissing van de raad van discipline.