Naar boven ↑

Rechtspraak

Klager meent dat verweerder die optreedt voor klagers wederpartij, zijn cliënt onjuist heeft geadviseerd. Hij heeft onjuiste juridische feiten gepresenteerd omdat hij onvoldoende besef heeft van de juridische kern van het geschil, niet voldoende kennis bezit van de jurisprudentie en van de algemene opvattingen in het zakelijke verkeer. De raad is van oordeel dat dat een uitspraak daarover is voorbehouden aan de civiele rechter. Nu de achtergrond van de klacht een civiel geschil is, is het niet de taak van de tuchtrechter daarover een oordeel te geven. Voorts verwijt klager dat verweerder geen minnelijke regeling heeft beproefd. Uit Gedragsregel 5 volgt naar het oordeel van de raad niet dat het een absolute verplichting is van een advocaat om een minnelijke schikking te beproeven. Dit is ter vrije bepaling van de advocaat en zijn cliënt. De wederpartij – in dit geval klager- kan verweerder niet verplichten te trachten een minnelijke regeling te treffen. Klager heeft naar het oordeel van de raad zijn klacht dat verweerder nodeloos kosten heeft gemaakt en daarbij op ontoelaatbare wijze zijn belangen heeft geschaad onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat verweerder verweer heeft gevoerd in de door klager gevoerde procedure kan niet tot deze slotsom leiden. Klager verwijt verweerder tot slot dat hij de kernwaarde “onafhankelijkheid” heeft geschonden doordat verweerder optrad voor de Coöperatieve Rabobank U.A. terwijl zijn kantoorgenoot mr. S. voorzitter was van de raad van commissarissen van een Rabobank. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond omdat dit een kwestie is die de raad van commissarissen van die Rabobank, de Coöperatieve Rabobank U.A en verweerder aangaat en niet klager. Mogelijk is er strijd met diverse bancaire codes doch dat valt buiten het bestek van de tuchtrechtelijke toetsing door de raad.