Rechtspraak
Verweerder is als advocaat in dienstbetrekking werkzaam geweest op het kantoor van verweerder. In het kader van zijn vertrek van dat kantoor is een geschil ontstaan dat in een schikking is geëindigd. Verweerder wordt verweten dat hij de voorwaarden van de schikking niet is nagekomen door niet te reageren op verzoeken van klager om informatie die betrekking had op de uitvoering van de schikking en dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Ten aanzien van het 1e klachtonderdeel is de raad van oordeel dat verweerder weliswaar laat heeft gereageerd naar klager toe, maar daarvoor zijn excuses heeft aangeboden terwijl klager zelf ook niet steeds adequaat heeft gereageerd naar verweerder toe. Ten aanzien van de gestelde onnodig grievende uitlatingen is de raad van oordeel dat daarvan geen sprake is gelet op het feit dat de uitlatingen zijn gedaan in een sfeer van hoog opgelopen emoties van beide kanten, terwijl klager als professional “tegen een stootje moet kunnen”. Bovendien zijn de uitlatingen gedaan in een periode die voor verweerder persoonlijk zeer moeilijk was, wat bij klager bekend was. Beide klachtonderdelen zijn ongegrond.