Naar boven ↑

Rechtspraak

Allereerst heeft verweerder in deze zaak gesteld dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht wegens het verstrijken van de 3-jaars termijn van artikel 46g lid 1a Advocatenwet. De raad acht klager wel ontvankelijk. Klager heeft zijn eerste klacht al ingediend in 2014. Niet duidelijk is geworden of deze klacht is ingetrokken, maar de behandeling ervan is in ieder geval niet voortgezet. Maar ook als van de klachtbrief wordt uitgegaan waarmee deze zaak is begonnen – een brief van 29 april 2016 – als het moment waarop klager zijn klacht heeft ingediend is sprake van tijdige klacht nu deze betrekking heeft op feiten die voor het merendeel in de laatste maanden van 2013 naar voren zijn gekomen.

Klager verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling in een financiële kwestie waarin hij optrad voor klager. Ook heeft verweerder klager onvoldoende geïnformeerd gehouden over de stand van zaken. Gebleken is dat verweerder zich op een gegeven moment de rol van bemiddelaar heeft toegedicht zonder daarover met klager overlegd te hebben. Uit het dossier blijkt dat verweerder buiten klager om handelde. Dat is naar het oordeel van de raad een terecht tuchtrechtelijk verwijt.

Verweerder heeft klager naar zijn idee onjuist geadviseerd. Naar het oordeel van de raad is het advies niet onjuist en blijkt uit het advies geen partijdigheid c.q. een benadeling van klager. Het daarop betrekking hebbende klachtonderdeel is ongegrond.

De weigering van verweerder om een verklaring af te leggen over de inhoud van een telefoongesprek levert geen tuchtrechtelijk verwijt op nu er geen grond voor het aannemen van een verplichting bestond tot het afleggen van een verklaring over wat er tijdens dat telefoongesprek gezegd is.

Verweerder krijgt een waarschuwing.