Rechtspraak
Wraking. Artikel 513 Sv bepaalt dat het wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag worden gelegd aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker baseert zijn verzoek op hetgeen ter zitting van 28 juni 2019 heeft plaatsgevonden. Een week later heeft verzoeker zijn verzoek ingediend. Verzoeker heeft toegelicht dat hij kapot was van de zitting en enige tijd nodig had om te beseffen wat er was gebeurd. Het hof acht de termijn van een week waarbinnen het verzoek is gedaan in het licht van deze omstandigheden voldoende tijdig. Het verzoek is dus ontvankelijk. Naar het oordeel van het hof zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of verweerders zich ter zitting achter verweerster hebben geschaard. Anders dan verzoeker heeft gesteld is verzoeker niet vergeleken met een moordenaar. Dat verweerders verzoeker niet zouden hebben begrepen is het hof niet gebleken. Dat verweerders ondeskundig dan wel onwetend waren is het hof evenmin gebleken, nog daargelaten dat die grond op zichzelf beschouwd geen reden voor wraking kan zijn. Tot slot levert ook het verloop van de zitting als blijkend uit het proces-verbaal geen aanwijzingen op voor het oordeel dat verweerders ten opzichte van verzoeker vooringenomen waren, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is ongegrond.