Rechtspraak
Dekenbezwaar. Volgens de deken heeft verweerder in twee dossiers tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door, getoetst aan de professionele standaard die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden kan worden verwacht, niet aan de zorgvuldigheidsnorm te voldoen, door geen voorschotdeclaratie en/of einddeclaratie op te stellen, door geen deugdelijke specificaties te verschaffen en door niet te onderzoeken of zijn cliënt in aanmerking zou kunnen komen voor gefinancierde rechtshulp. Verweerder zou tevens een advocaat onwaardige passages hebben opgenomen in een appelschrift. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd alsook het onderzoek ter zitting geven het hof geen aanleiding om tot een andere beoordeling dan de raad te komen. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het hof dat het tuchtrechtelijk verleden van verweerder zwaar in zijn nadeel moet wegen, nu hij zich ook binnen de afgelopen vijf jaren regelmatig heeft moeten verantwoorden voor de tuchtrechter. De opgelegde maatregelen hebben kennelijk weinig indruk op hem gemaakt, gezien de wijze waarop hij zich daarna nog bij herhaling als advocaat heeft (mis)gedragen. Het hof houdt bij de bepaling van de maatregel geen rekening met de mededeling van verweerder dat hij met ingang van 1 november 2019 zijn werkzaamheden als advocaat zal staken. Bekrachtiging beslissing van de raad, bekrachtiging schorsing.