Rechtspraak
Intrekkingen na behandeling in hoger beroep tegen gegrond dekenbezwaar en klacht waarbij de maatregel van voorwaardelijke schorsing is opgelegd. De deken verzet zich tegen de intrekkingen. Het hof overweegt dat het verzet van de deken tegen deze intrekking overtuigingskracht mist, nu de deken zelf tegen de beslissing van de raad geen hoger beroep heeft ingesteld. Voor zover het gewijzigd inzicht van de deken is ontstaan door nieuwe incidenten, is het aan de deken deze nieuwe incidenten nader te onderzoeken en zo nodig aan de tuchtrechter voor te leggen. Het hof ziet, na de intrekkingen van het beroep, geen grond voor een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar en de klacht. Het hof ziet aanleiding de ingangsdatum van de proeftijd te bepalen in het kader van de door de raad opgelegde voorwaardelijke schorsing, en verweerder te veroordelen in de als gevolg van de intrekkingen nodeloos gemaakte kosten in hoger beroep.