Naar boven ↑

Rechtspraak

Verzoek ex art.8 e Advw. Het beroep op onbevoegdheid van de raad omdat verweerder niet onder het gezag van de orde Midden-Nederland zou vallen nu hij geen kantoor houdt in Midden-Nederland waardoor in het verlengde daarvan de raad van discipline niet bevoegd zou zijn, gaat niet op wegens innerlijke inconsistentie, omdat verweerder tevens stelt wel advocaat te willen blijven. Voor zover, nodig oordeelt de raad art. 12 lid 4 Advw. analoog van toepassing.  Ten aanzien van de inhoud van het verzoek van de orde overweegt de raad (aansluiting zoekend bij de Memorie van Toelichting op dit wetsartikel) onder meer: verweerder is al vijf jaar niet meer als advocaat werkzaam is en houdt sedert 1 augustus 2014 geen kantoor meer wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Langdurige ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn op zichzelf onvoldoende om te bepalen dat verweerder daarmee niet duurzaam en stelselmatig de praktijk van advocaat uitoefent. Het feit echter dat verweerder stelselmatig en sedert jaren weigert informatie aan de orde en de deken te verstrekken over zijn toekomstplannen en verwachtingen ten aanzien van zijn werk als advocaat zijn, terwijl hij geen praktijk en geen kantoor meer heeft, maar enkel stelt dat hij advocaat wil blijven, zonder de redenen daarvan te melden, maakt dit anders. Verweerder onttrekt zich aan ieder toezicht van de kant van de orde zodat de orde niet in staat is zich een oordeel te vormen over de toekomstplannen van verweerder. Verzoek wordt toegewezen en verweerder wordt geschrapt.