Rechtspraak
Essentie: klacht van een advocaat met gekoppeld dekenbezwaar. De raad is van oordeel dat verweerster in strijd met Gedragsregels 7 en 24 (2018) zich onnodig grievend over en jegens klager heeft uitgelaten door hem een “ongeleid projectiel” te noemen en hem in correspondentie met gerechten neer te zetten als leugenaar. Daarnaast heeft verweerster in haar eigen belang en ten nadele van klager aan het gerechtshof feitelijke onjuiste informatie verstrekt en daarmee in strijd met Gedragsregel 8 (2018) gehandeld. De raad stelt voorts vast dat verweerster in strijd met Gedragsregel 21 lid 3 (2018) heeft gehandeld door zich zonder voorafgaande toestemming van klager tot de rechter te wenden nadat uitspraak was bepaald, en zich daarbij niet louter te beperken tot haar opvattingen over het proces-verbaal, maar daarin ook (zaaks)inhoudelijke opmerkingen te maken zonder dat was gesteld dat zij daarbij op dat moment een evident belang had. Berisping en proceskostenveroordeling.
In het dekenbezwaar is de raad van oordeel dat verweerster, gezien de toonzetting van de diverse correspondentie met de rechterlijke instanties, heeft gehandeld zonder de voor een advocaat vereiste eerbied voor de gerechtelijke autoriteiten. Daarbij heeft zij ook onvoldoende professionele distantie getoond in haar eigen procedure, hetgeen is gebleken uit haar emotionele uitlatingen c.q. onaanvaardbare woordkeuze in haar correspondentie, waarbij zij bovendien op oneigenlijke gronden heeft gedreigd met wraking indien zij haar zin niet zou krijgen. Dat is naar het oordeel dusdanig onbetamelijk gedrag van verweerster geweest, dat zij het aanzien in de advocatuur heeft geschaad. Voorwaardelijke schorsing van 12 weken en proceskostenveroordeling.