Naar boven ↑

Rechtspraak

Klacht over eigen advocaat (verweerder sub 1) en over advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris (verweerder sub 2). De tuchtrechter beoordeelt geen declaratiegeschillen, maar waakt wel tegen excessief declareren. Dat sprake is van excessief declareren wordt gemotiveerd betwist en is de raad ook niet gebleken. Tussen klager en verweerder sub 1 is in geschil wat er is afgesproken over het declareren van werkzaamheden voorafgaand aan de opdrachtbevestiging van 14 mei 2016. Klager beroept zich op de e-mailwisseling van 14 mei 2016, waaruit volgt dat tussen partijen is afgesproken dat verweerder sub 1 in beginsel geen kosten in rekening zou brengen tot 14 mei 2016. Verweerder sub 1 beroept zich op een afwijkende mondelinge afspraak van na die datum. Naar het oordeel van de raad had van verweerder mogen worden verwacht dat hij, als hij zich daarop wilde beroepen, de gestelde afwijkende mondelinge afspraak schriftelijk aan klager zou hebben bevestigd. Dat verweerder dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening. Door de betreffende factuur op eerste aangeven van klager te crediteren voor wat betreft de voorafgaand aan de opdrachtbevestiging gemaakte uren, heeft verweerder sub 1 evenwel naar de door klager gestelde afspraak gehandeld. Klager is aldus niet in zijn belangen geschaad. De raad acht de enkele omstandigheid dat verweerder sub 1 een factuur heeft gestuurd voor werkzaamheden die zijn verricht vóórdat sprake was van een formele opdrachtbevestiging (ofwel in afwijking van een daartoe gemaakte afspraak, ofwel zonder de door verweerder sub 1 gestelde later gemaakte afspraak schriftelijk te bevestigen) op zichzelf van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. Niet gebleken dat verweerder sub 2 bij de afhandeling van de klacht onjuist heeft gehandeld of beslist, dan wel zich anderszins zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Klacht in alle onderdelen ongegrond.