Rechtspraak
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij (verweerder sub 1) en diens patroon (verweerder sub 2). In de kern komen de klachtonderdelen a) t/m f) van de klacht van klagers ten aanzien van verweerder sub 1 erop neer dat verweerder sub 1 in de procedure tussen klagers en de cliënten van verweerder sub 1 valse verklaringen en/of beweringen zou hebben gedaan. De voorzitter overweegt dat de verweten uitlatingen zijn gedaan in een gerechtelijke procedure en zien op de kern van het geschil dat partijen in die procedure verdeeld houdt. Dit maakt dat die uitlatingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn, tenzij verweerder wist of had moeten weten dat die uitlatingen onjuist waren. Daarvan is niet gebleken. Voorts hebben klagers onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerder de juistheid daarvan had moeten verifiëren. Het is aan klagers om de onjuistheid daarvan in de betreffende gerechtelijke procedure en niet in een tuchtrechtelijke procedure te bestrijden. Los van de vraag of verweerder sub 2 tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor het handelen en/of nalaten van verweerder sub 1, geldt dat verweerder sub 1 geen tuchtrechtelijk verwijt treft, zodat van (daaraan gekoppelde) nalatigheid en tekortschieten aan de zijde van verweerder sub 2 evenmin is gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.