Naar boven ↑

Rechtspraak

Verweerder wordt als advocaat en als bestuurder van de stichting derdengelden verweten een bedrag van bijna € 100.000,-, dat door het OM op de rekening van de stichting derdengelden van het kantoor van verweerder is gestort, te hebben doorbetaald aan de broer van klager in plaats van aan klager aan wie dat geld als rechthebbende toekwam. Verweerder heeft naar oordeel van de raad de grenzen van de hem toekomende vrijheid jegens klager, die niet als cliënt maar als derde betrokken is geweest bij de strafzaak van zijn  broer en het in dat kader inbeslaggenomen geld van klager, heeft overschreden. Er bestond discrepantie tussen de overweging in het arrest van het gerechtshof van 19 maart 2013, waarin werd gelast het onder de broer inbeslaggenomen geld aan klager door te betalen, en de brief van het OM van 24 april 2014 waarin aan verweerder opdracht werd gegeven het geld aan de broer door te betalen. Die discrepantie was verweerder bekend, althans hij behoorde daarvan op de hoogte te zijn. Op die grond had verweerder naar het oordeel van de raad ofwel de ontvangst van de gelden jegens het OM moeten weigeren ofwel na acceptatie van die betaling die gelden onder de stichting derdengelden van zijn kantoor moeten laten rusten, om zich daarna ervan te vergewissen of het geld aan de broer of aan klager moest worden doorbetaald. Verweerder heeft de betaling echter niet geweigerd. Dat verweerder het bedoelde onderzoek heeft gedaan en, zoals door hem ter zitting gesteld, in dat kader ook afspraken met de broer en klager heeft gemaakt over de doorbetaling van het geld aan de broer van klager, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door klager en bij gebreke van een schriftelijk stuk waarmee dat standpunt van verweerder wordt onderbouwd, niet vaststellen. Daarom moet er vanuit worden gegaan dat dat onderzoek achterwege is gebleven. Door na ontvangst van het geld dat aan de broer over te maken, heeft verweerder in de hiervoor geschetste omstandigheden niet zorgvuldig jegens klager gehandeld en daardoor de belangen van klager onnodig en ook onevenredig geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend. Verweerder heeft aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld, zodat de raad de klacht gegrond zal verklaren. Waarschuwing.