Rechtspraak
Onvoldoende grond voor toewijzing
De raad heeft op de voet van art. 48 lid 7 van de Adv.w. uitgesproken dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De daartegen gerichte grief 5 slaagt op grond van het in 5.23 overwogene (dat verweerder zich met verve heeft ingezet voor de doorbreking van de reeds geruime tijd bestaande impasse in de verhouding tussen klaagster en haar wederpartij, en daarin ook het resultaat heeft geboekt).