Naar boven ↑

Rechtspraak

Nederlandse advocaat geeft correspondentie aan zijn cliƫnt. In Spanje is dat verboden.

Klager baseert zijn klacht met name op artikel 5.3 van de CCBE Gedragscode voor Europese advocaten (“De CCBE-Gedragscode”). Dit artikel luidt:

5.3 Briefwisseling tussen advocaten 

5.3.1 Een advocaat, die aan een advocaat van een andere Lidstaat mededelingen wenst te doen, die hij als ‘vertrouwelijk’ of als ‘without prejudice/sans préjudice’ beschouwd wil zien, dient dit voornemen duidelijk kenbaar te maken vóór de verzending van de eerste van deze documenten. 

5.3.2 Indien de toekomstige geadresseerde aan deze mededelingen geen ‘vertrouwelijk’ of ‘without prejudice/sans préjudice’ karakter kan verlenen, dient hij de afzender daarover onverwijld te informeren.

Klager is van mening dat verweerder uit zijn vraag in de brief van (…) (“Besides could you confirm me that in accordance with Dutch professional regulations our exchange of mails and contacts in general may be maintained privileged and without prejudice?”) in het licht van artikel 5.3 CCBE-Gedragscode had moeten opmaken dat klager de bevestiging wenste dat verweerder de correspondentie met klager niet aan verweerders cliënte zou toezenden. 

Het hof oordeelt dat van verweerder niet verwacht kon worden dat hij de vraag aldus interpreteerde dat klager beoogde de toezending van de correspondentie aan de cliënte (werkgever) ter discussie te stellen en te blokkeren. Klager heeft niet, zoals art. 5.3 CCBE-Gedragscode voorschrijft, duidelijk kenbaar gemaakt dat hij mededelingen wenste te gaan doen die hij als zodanig ‘vertrouwelijk’ of als ‘without prejudice/sans préjudice’ dat kennisgeving daarvan aan de cliënte/werkgever van verweerder zou worden uitgesloten. Hij heeft slechts in zijn algemeenheid – en zonder verwijzing naar artikel 5.3 CCBE-Gedragscode, en in het bijzonder niet de toelichting – gevraagd of verweerder de mailwisseling en contacten “privileged and without prejudice” mocht of kon (“may”) houden. De vraag hield dus niet in of verweerder tot het niet ter beschikking stellen van correspondentie aan zijn cliënte verplichtwas en verweerder behoefde er ook niet op bedacht te zijn dat klagers vraagstelling hierop was gericht (mede gelet op hetgeen dienaangaande in Nederland geldt). Het antwoord van verweerder dat alle correspondentie tussen hem en andere advocaten “privileged” is en niet aan een Nederlandse rechter overgelegd kan worden hield geen expliciete toezegging in dat verweerder die correspondentie niet aan zijn cliënte zou gaan toezenden. Als klager een dergelijke expliciete toezegging had willen hebben had het op zijn weg gelegen die te vragen. 

Dat, zoals klager heeft toegelicht, het begrip “privileged” in de Spaanse gedragsregels een andere inhoud heeft dan in de Nederlandse (art. 5 van de Spaanse Gedragsregels …) kan verweerder niet worden tegengeworpen.