Naar boven ↑

Rechtspraak

Kritiek op rechterlijke uitspraken

Het hof stelt bij de beoordeling van het bezwaar de vrijheid van meningsuiting voorop. Deze vrijheid geldt niet alleen voor burgers of procespartijen, maar ook voor advocaten, zij het dat de bijzondere aard van het beroep van advocaat wel meebrengt dat hun optreden in het openbaar discreet, eerlijk en waardig dient te zijn, derhalve in overeenstemming met de ”ethics of the legal profession”, EHRM 30 november 2006, NJ 2007/368 (§ 53).

5.3.4. Deze vrijheid brengt mee dat een advocaat zich ook afkeurend moet kunnen uitlaten over een rechterlijke uitspraak, zij het dat de daarbij gebruikte bewoording haar begrenzing vindt in de betamelijkheid. Met name dient de advocaat – volgens vaste Straatsburgse jurisprudentie – niet bij te dragen aan een ondermijning van “the authority and impartiality of the judiciary” (art. 10 lid 2 EVRM). Voorts mag van de advocaat worden verwacht dat hij zich meer terughoudend opstelt wanneer hij zich uit over de persoon van de rechter dan wanneer hij een rechterlijke uitspraak of de rechterlijke macht als zodanig bekritiseert. Naar vast gebruik zal de rechter in kwestie zich niet (kunnen) verdedigen tegen aanvallen op zijn persoon, terwijl bij kritiek op een uitspraak vertegenwoordigers van het college (de president of de persrechter) een toelichting kunnen geven.

5.3.5. Gelet op deze vrijheid van meningsuiting zijn, naar het oordeel van het hof, de kwalificaties ‘judicium rusticorum’, ’boerenvonnis’ en ‘beslissing op ideologische basis niet zonder meer onbetamelijk. Het gaat hierbij om kritiek in afkeurende bewoordingen waarvan in het bijzonder niet gezegd kan worden dat die beledigend, onwaardig of anderszins niet in overeenstemming met de juridische ethiek zouden zijn. Voor de opmerking over het ‘college dat reactionair paleo-conservatief is’, die overigens betrekking heeft op het Rotterdamse college van Burgemeester en wethouders (de gedaagde partij) en niet op een rechterlijk college, geldt hetzelfde.

5.3.6. De opmerking dat het vonnis ‘typisch [is] voor een witte rechter’ acht het hof evenmin onbetamelijk. De kwalificatie ‘witte rechter’ hoeft op zich zelf genomen niet beledigend te zijn. Voorts dient te worden gelet op de achtergrond van de opmerking. In de zaak die aanleiding gaf tot het vonnis is, kort gezegd, sprake van een schadevergoedingsactie van verweerder vanwege het feit dat hij niet voor een betrekking bij de sociale dienst van de gemeente in aanmerking kwam omdat hij weigert derden een hand te geven. In die zaak ging het dus om een botsing tussen verweerders islamitische opvattingen en de traditionele Nederlandse culturele opvattingen. De overwegingen van het vonnis (waarin verweerder in het ongelijk wordt gesteld) kunnen, zonder de juridische ethiek geweld aan te doen, worden aangemerkt als opvattingen van een ‘witte rechter’.

5.3.7. Verweerder heeft over de rechter, die het vonnis heeft gewezen, gezegd dat hij ‘(…) waarschijnlijk uit een of ander boerengat is gekropen (…)’. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 2 maart 2009 blijkt de volgende uitleg van verweerder.

Met boerengat bedoel ik wat ik eerder heb gezegd. Rechters wonen vaak buiten de stad. Boeroe betekent in het Surinaams: blanke man.

Het hof acht deze uitleg ontoereikend. Het merendeel van het televisiekijkend publiek zal de hier genoemde associatie niet hebben gemaakt. De woorden boer – hier te associëren met de betekenis van lomp en ongemanierd – en boerengat – volgens Van Dale een afgelegen, oninteressante plaats – heeft in het dagelijkse spraakgebruik een negatieve en denigrerende betekenis die nog wordt versterkt door de combinatie met kruipen, hetgeen verweerder, die in Nederland is opgegroeid, zal hebben geweten. Daarbij komt dat verweerder zijn voornoemde uitleg tijdens de televisie-uitzending niet heeft gegeven, ook niet nadat de opmerking was bekritiseerd met de woorden ‘nou, nou’. Het hof is van oordeel dat de gewraakte opmerking achterwege had dienen te blijven, mede in aanmerking nemende dat die zich, zonder noodzaak, tot de persoon van de rechter richtte, niet tegen het vonnis.

Echter moet ook in aanmerking worden genomen dat verweerder persoonlijk, niet als advocaat, bij de rechtszaak was betrokken, dat het in die zaak handelde om een persoonlijke en principiële kwestie (niet louter een financiële) die verweerder emotioneel zal hebben geraakt, dat verweerder nog geen maand advocaat was en die hoedanigheid tijdens het interview slechts terloops aan de orde was en dat het gesprek niet alleen werd gevoerd met de interviewers maar ook in aanwezigheid van een confronterend optredende mede-gast.

In het licht van de vrijheid van meningsuiting en alle hiervoor genoemde omstandigheden afwegende ziet het hof geen aanleiding de uitlating te kwalificeren als onbetamelijk in de zin van artikel 46 Advocatenwet.