Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitlatingen in de media

Het Gerechtshof heeft overwogen dat het, gelet op de uitkomsten van het gerechtelijk vooronderzoek, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig acht om de vervolging van klaagster te bevelen. Tegen deze achtergrond stond het verweerder niet vrij om tegenover de media naar voren te brengen dat klaagster een valse aangifte jegens hem heeft gedaan. Anders dan verweerder aanvoert brengt de vrijheid van meningsuiting, dan wel zijn opvatting dat hij de waarheid verkondigt, niet mee dat hij klaagster tegenover de media van een strafbaar feit mag betichten, iets waarvan een duidelijke diffamerende werking uitgaat. Ook voor verweerder dient in zijn contacten met de media het oordeel van het gerechtshof uitgangspunt te zijn. Daarbij komt dat verweerder zijn uitlatingen heeft gedaan bijna 10 jaar nadat het gerechtshof zijn beslissing had gegeven en dat hij daarmee de zaak opnieuw en zonder kenbare noodzaak oprakelde. Indien verweerder naar voren had willen brengen dat hij onschuldig is aan datgene waarop de aangifte van klaagster indertijd betrekking had, had hij dat ook op andere wijze, zonder klaagster van een strafbaar feit te betichten, kunnen verwoorden.