Naar boven ↑

Rechtspraak

Verrekenbevoegdheid: algemeen

(…) dat de wettelijke bepalingen van het BW, op grond waarvan haar het recht op verrekening toekwam, dienen te prevaleren boven de bepalingen in de Voda en de gedragsregels nu klaagster de (gedrags)regels heeft misbruikt om zo te proberen uit te komen onder haar betalingsverplichting. Daarnaast betoogt verweerster dat klaagster bij aanvang van haar werkzaamheden ondubbelzinnig heeft ingestemd met verrekening. Verweerster beroept zich op grond van het lex mitior-beginsel op de thans geldende, gewijzigde regeling in de Voda, waaruit volgt dat bij aanvang van de opdracht mag worden vastgelegd dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie (artikel 6.19 lid 4). Voorts voert verweerster aan dat zij niet in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 27 lid 2, omdat klaagster de declaratie niet betwistte op het moment van verrekening. (…). Uit zowel de bij aanvang van de opdracht in 2014 geldende (…) (Vafi) (art. 6 lid 6) als de per 1 januari 2015 in werking getreden Voda (artikel 6.19 lid 5) volgt dat derdengelden mogen worden aangewend voor de betaling van de declaratie van de advocaat indien de cliënt hiermee ondubbelzinnig instemt en de instemming (onverwijld) schriftelijk wordt vastgelegd met een verwijzing naar de desbetreffende declaratie en het verschuldigde bedrag. Gedragsregel 28 lid 2 vereist eveneens instemming van de cliënt. Per 1 januari 2017 is de Voda gewijzigd in die zin dat de expliciete instemming van de cliënt kan plaatsvinden bij aanvang van de opdracht. Vaststaat dat verweerster geld bestemd voor klaagster op 18 januari 2016 heeft verrekend met haar declaratie die dateert van dezelfde datum en de kosten van de deurwaarder. Ook staat vast dat klaagster in elk geval op 13 januari 2016 per e-mail aan verweerster heeft bericht dat zij geen toestemming tot verrekening gaf. Hieruit volgt dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de op dat moment geldende regelgeving.

(HvD 26 juni 2017, 170046en 170041)