Rechtspraak
De raad overweegt dat een klacht wordt ingediend bij de deken en dat de deken daarop een onderzoek instelt. Gebruikelijk is dat een klacht binnen korte tijd na ontvangst ervan door de deken onder de aandacht van de beklaagde advocaat wordt gebracht. Het belang van de rechtszekerheid wordt daarmee gediend. Niet in geschil is dat de deken de klacht van klaagster pas onder de aandacht van verweerster heeft gebracht naar aanleiding van de klachtbrief van 7 december 2016 van de gemachtigde van klaagster en niet naar aanleiding van de brief van 17 juni 2016. Tussen het indienen van de klacht door klaagster en het onder de aandacht brengen van die klacht bij verweerster is derhalve bijna een half jaar verstreken. In aanmerking genomen dat de klacht zoals op 17 juni 2016 geformuleerd door klaagster duidelijk is, is de raad van oordeel dat de deken de klacht niet binnen een redelijke termijn onder de aandacht van verweerster heeft gebracht. De gedachte achter de vervaltermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet (Aw), namelijk dat de termijn waarbinnen een advocaat nog met een klacht kan worden geconfronteerd beperkt is, leidt ertoe dat de omstandigheid dat de klacht niet binnen een redelijke termijn is doorgezonden naar verweerster niet in de risicosfeer van verweerster kan worden gebracht.
De raad komt niettemin tot de slotsom dat het beroep van klaagster op artikel 46g lid 2 Aw niet slaagt. Daarvoor is redengevend dat klaagster al voor 2016 moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. De raad licht dit als volgt toe. Volgens haar eigen verklaring had klaagster geen vermogen en slechts een gering inkomen toen zij van haar man scheidde. Het voldoen van de advocatendeclaraties was voor klaagster problematisch; zij stelt daarvoor op enig moment de kinderalimentatie te hebben aangewend en geld te hebben geleend bij derden. Het had naar het oordeel van de raad op de weg van klaagster gelegen om, toen haar financiële situatie structureel slecht bleef, onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het probleem van de advocatendeclaraties het hoofd te bieden en zich daarover te laten informeren, bijvoorbeeld door de advocaten die haar in alle procedures in verband met de echtscheiding hebben bijgestaan. Zonder twijfel was klaagster dan op het spoor van rechtsbijstand op toevoegingsbasis gekomen. Klaagster had daarin ook een eigen verantwoordelijkheid. In aanmerking genomen dat juridische hulpverlening op toevoegingsbasis (misschien beter bekend als “pro deo” rechtshulp) een algemeen bekend fenomeen is waarover toegankelijke informatie te vinden is via internet, en dat bovendien met regelmaat de nodige aandacht geniet in de media en publieke opinie, valt de omstandigheid dat klaagster haar eigen verantwoordelijkheid niet heeft genomen in haar risicosfeer.