Naar boven ↑

Rechtspraak

Zonder toestemming cliënt hoger beroep instellen; geen noodzaak voor behandeling

Zoals het hof eerder heeft overwogen (6496), zal in gevallen waarin het niet gaat om een tekortschieten bij de inhoudelijke behandeling, de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder. Indien vast zou staan dat verweerder zonder toestemming van klager hoger beroep heeft ingesteld (…), is sprake van een normschending die raakt aan de kernwaarde als verwoord in art. 10a lid 1 onder d Adv.w., inhoudend dat een advocaat zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Hiermee is echter nog niet gegeven dat het in dit geval wenselijk is dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder. Het hof is niet overtuigd van de noodzaak de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht van de beroepsgroep in het algemeen te brengen. Het dringt zich immers met evidentie op dat een advocaat in de regel niet namens zijn cliënt een rechtsmiddel mag aanwenden wanneer de cliënt daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Evenmin dringt zich de noodzaak op de norm (opnieuw) onder de aandacht te brengen van de verwerende advocaat in het bijzonder. Verweerder heeft zowel in het beroepschrift als mondeling ter terechtzitting laten blijken dat hij uit de gang van zaken lering heeft getrokken. Verweerder heeft op voor het hof voorshands overtuigende wijze uiteengezet dat de organisatie van zijn praktijk is verbeterd en dat een strikt beleid ten aanzien van de naleving van de gedragsregels wordt gevolgd. Het hof heeft op zichzelf begrip voor de wens van de deken, zicht te houden op de wijze waarop de praktijkuitoefening van verweerder zich in de verdere toekomst ontwikkelt. Het hof acht het echter in dit geval niet noodzakelijk daartoe de weg te kiezen van voortzetting van een klacht na de intrekking daarvan door klager. De deken is toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 Awb en beschikt uit dien hoofde over bevoegdheden tot het verzamelen van informatie, het analyseren daarvan en het interveniëren indien dat noodzakelijk is.