Rechtspraak
Bestuurder Stichting derdengelden
Anders dan verweerster is bepleit, volgt er een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van art. 46 Adv. Het hof stelt voorop dat de hoedanigheid van bestuurder van een stichting beheer derdengelden onverbrekelijk samenhangt met de verplichtingen die verweerster als advocaat in acht moet nemen. Op grond van de toen geldende Boekhoudverordening 1998, later gevolgd door (…) (Vafi), en thans de (…) (Voda) is een advocaat verplicht een stichting beheer derdengelden ter beschikking te hebben. (…) Verweerster heeft in haar hoedanigheid van bestuurder van deze stichting door medeondertekening goedkeuring gegeven dat bedragen die de stichting ten behoeve van klager houdt, zijn overgemaakt naar een rekeningnummer van haar (voormalig) kantoorgenoot bij wijze van verrekening met facturen van deze kantoorgenoot die betrekking hebben op voor klager verrichte advocaatwerkzaamheden. Verweerster heeft daarna deze stichting opgeheven en vervolgens een nieuwe stichting in het leven geroepen omdat zij als advocaat verplicht is een dergelijke stichting te hebben. Deze aspecten brengen mee dat in geval van schending van de kernwaarde (financiële) integriteit gepleegd door een bestuurder van de stichting beheer derdengelden, welke stichting is gerelateerd aan de advocatenpraktijk van verweerster al snel sprake zal zijn van schade in het vertrouwen in de advocatuur en daarmee in strijd met de in art. 46 Adv.w. omschreven betamelijkheidsnorm (…) In hoger beroep staat ter beoordeling de klacht zoals omschreven onder 3.1: het in haar hoedanigheid van bestuurder van de stichting opheffen van de stichting beheer derdengelden terwijl verweerster wist, althans behoorde te weten, dat die stichting aanmerkelijke schulden had. Bij die beoordeling betrekt het hof de wetenschap die verweerster moet hebben gehad (…). Door desondanks als bestuurder te besluiten tot opheffing van de stichting onder vermelding dat geen bekende baten meer aanwezig zijn (…) heeft verweerster tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Een en ander klemt temeer daar klager nota bene nog kort voor de opheffing zowel de stichting als verweerster aansprakelijk heeft gesteld voor de ten onrechte verrichte betalingen. (4 wk schorsing)