Rechtspraak
Geen verwijzing naar de raad voor behandeling “wraking”
De primaire grief van verweerder is dat de zaak behoort te worden teruggewezen naar de raad, omdat de raad ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek van verweerder om wraking van de voorzitter van de raad. De grief faalt. Zoals uit de brief van verweerder van 14 december 2015 aan de raad valt af te leiden, heeft verweerder om aanhouding van de zitting en behandeling door een andere voorzitter verzocht. Verweerder heeft dit verzoek ter zitting van de raad op diezelfde datum, zoals is te lezen in het proces-verbaal, nader toegelicht. Verweerder vroeg zich af of de voorzitter nog onbevooroordeeld was. De voorzitter antwoordde daarop dat zij vond dat zij vrijstond de klacht te behandelen. Daarop heeft verweerder meegedeeld niet uit te zijn op een conflict en zich te refereren aan het oordeel van de voorzitter. De brief van 14 december 2015 bevat geen wrakingsverzoek. De term ‘wraking’ wordt daarin niet gebruikt. Ook ter zitting heeft verweerder op geen enkel moment over wraking gesproken. Verweerder heeft slechts om behandeling door een andere voorzitter verzocht, hetgeen zich moeilijk anders laat uitleggen dan als een verzoek om verschoning. De voorzitter heeft niet aan dit verzoek voldaan. Verweerder heeft zich aan dit oordeel gerefereerd. Gesteld noch gebleken is dat verweerder vervolgens ter zitting van de raad alsnog feiten of omstandigheden heeft gesteld, die de raad op enigerlei wijze als een wrakingsverzoek van de voorzitter had moeten opvatten. Van een nietige beslissing van de raad op grond van het passeren van een wrakingsverzoek is dan ook geen sprake. Voor verwijzing van de zaak naar de raad bestaat dan ook geen reden.