Naar boven ↑

Rechtspraak

Elektronische handtekening en handtekening griffier ontbreekt

Klager heeft op grond van artikel 56b Advocatenwet tijdig verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het hof van 26 januari 2018.

Daaraan heeft klager ten grondslag gelegd dat de beslissing niet is voorzien van een originele handtekening en niet is ondertekend door een griffier. Daarnaast voert klager aan dat zijn beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen zoals aangevoerd in zijn beroepschrift van 5 januari 2018, geheel is gepasseerd.

Het hof overweegt dat het feit dat de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het hof is ondertekend met een elektronische handtekening, geen toereikende grond voor verzet oplevert. Deze wijze van ondertekening is immers op grond van artikel 3:15a Burgerlijk Wetboek, welk artikel het hof naar analogie toepast, toegelaten (vgl HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182, r.o. 5.3). De aangevoerde verzetgrond slaagt dus niet.

De verzetgrond dat de ondertekening van de griffier ontbreekt, is terecht aangevoerd. Op grond van het hier naar analogie toepasselijke artikel 230 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een vonnis – en ook een tuchtrechtelijke beslissing – ook ondertekend door de griffier. Dat is bij de beslissing van 26 januari 2018 niet gebeurd.

Dat brengt mee dat de beslissing van 26 januari 2018 niet in stand kan blijven en dat het hof alsnog het beroepschrift van klager van 5 januari 2018 zal beoordelen.