Rechtspraak
Correspondentie tussen advocaat en zijn cliƫnt geheim houden
(…) zal genoemde verplichting om geen kennis te nemen van correspondentie tussen de advocaat van de wederpartij en zijn cliënt (i.c. klager) en de verplichting om die correspondentie niet in geding te brengen op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten als het een advocaat (i.c. verweerder) vrij zou staan om naar eigen goeddunken en op grond van een eigen opvatting omtrent de betekenis van de inhoud van die correspondentie en omtrent hetgeen het belang van zijn of haar cliënt meebrengt, zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen om van die correspondentie gebruik zal worden gemaakt. De vraag of de hiervoor bedoelde uitzondering zich voordoet kan evenwel in beginsel eerst in overweging worden genomen als de advocaat (verweerder), voorafgaande aan het in geding brengen van die correspondentie, de advocaat van wederpartij van dit voornemen op de hoogte heeft gesteld en om toestemming heeft gevraagd. Bij dat overleg dient de omvang van de ter kennis van de rechter te brengen correspondentie te worden betrokken. Vervolgens dient te worden onderzocht of niet kan worden volstaan met het weergeven van een zakelijke vermelding van de correspondentie of van relevante passages uit de correspondentie. Het hof voegt hieraan toe dat voor het citeren van passages uit bedoelde correspondentie c.q. het overleggen van kopieën van die correspondentie eerst plaats kan zijn als de inhoud daarvan (in eigen bewoordingen uitgedrukt) door de advocaat wederpartij niet als juist wordt erkend. Immers, alleen dan komt de zaak in een bewijsfase. Indien dit overleg niet tot een oplossing zou hebben geleid, had de deken geraadpleegd kunnen en moeten worden. Het valt immers voorshands niet uit te sluiten dat de bemiddelende rol van deken tot een vruchtbaar resultaat zal leiden. Vgl. HvD 18 febr. 2013, 6421, voor confraternele correspondentie, HvD 10 dec. 2012, 6317, voor geheim te houden stukken uit een mediation, HvD 1 nov. 2013, 6718, voor de deken consultatie, en HvD 18 nov. 2011, 5884, waarin het beroep op de uitzonderingssituatie werd gehonoreerd.