Rechtspraak
Aanhangige cassatie in strafzaak, geen aanhouding
Verweerster heeft ter zitting van het hof gevraagd de behandeling van de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad op haar cassatieverzoek heeft beslist. De deken heeft dat verzoek weersproken. Het hof stelt evenals de raad voorop dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges (als geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht) en bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze om te gaan. Zijn optreden dient een goede rechtsbedeling te bevorderen, niet alleen in het belang van zijn cliënt, maar ook in het openbaar belang. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarbij moet een advocaat zich houden aan de vijf kernwaarden die in artikel 10a, lid 1 Advocatenwet zijn geformuleerd. De door de rechtbank en het gerechtshof bewezen verklaarde handelingen van verweerster steken bij deze norm zeer schril af. Zo is bewezen verklaard (…) Uit hetgeen zojuist is overwogen vloeit reeds voort dat het verzoek van verweerster tot aanhouding van de tuchtzaak totdat de Hoge Raad heeft beslist op het cassatieverzoek, wordt afgewezen. Immers ook als haar cassatiemiddelen zouden slagen doet dat niet af aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de vaststaande feiten.