Naar boven ↑

Rechtspraak

Niet reageren en eisen stellen, proactief kantoorbezoek, ontvankelijkheid dekenbezwaar

In artikel 46f Advocatenwet, waarin de bevoegdheid van de deken om een dekenbezwaar in te dienen is neergelegd, is alleen bepaald dat de deken gehouden is om de advocaat tegen wie de bezwaren zijn gerezen schriftelijk op de hoogte te stellen dat zijn klacht ter kennis van de raad van discipline is gebracht. Een wettelijk voorschrift op grond waarvan de deken dit vooraf zou moeten doen en pas nadat hij de advocaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze daarop te geven, ontbreekt. Het hof voegt nog hieraan toe dat de verwijzing naar en het beroep op voormelde instructie (“Toezicht en handhaving door de deken”), de uitspraak van 21 maart 2016 en de Gedragsregels het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van de deken niet anders kunnen maken. De instructie bevat geen voorschrift zoals door verweerders bedoeld, althans daarvan is het hof niet gebleken.

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat artikel 45a Advocatenwet mede tot doel heeft om het preventief toezicht op advocaten te versterken, in die zin dat meer proactief onderzoek plaatsvindt naar de naleving van regels en (gedrags)normen door advocaten, zonder dat sprake hoeft te zijn van een concrete klacht of andere verdenking van overtreding (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 382, nr. 10). Uit de brief van de deken van 27 oktober 2016 blijkt dat in het kader van deze toezichthoudende taak een kantoorbezoek aan verweerders is aangekondigd en om stukken is verzocht. Ook hiervoor geldt dat een advocaat gehouden is hieraan mee te werken. Vaststaat dat verweerders geweigerd hebben om de deken toe te laten op hun kantoor. Zij hebben zelfs tegen de deken een kort geding aanhangig gemaakt om een kantoorbezoek door de deken te voorkomen (…) Het is bovendien aan de deken zelf om te bepalen of hij het onderzoek zelf uitvoert dan wel door een ander lid van de raad van de orde laat uitvoeren. Dat de deken in dit geval zelf aanwezig wenste te zijn bij het kantoorbezoek had voor verweerders dan ook geen reden mogen zijn om hem de toegang tot het kantoor te ontzeggen.

Het hof volgt de deken in zijn stelling dat het in beginsel aan hem en niet aan verweerders is om te bepalen of de verstrekte informatie voldoende is. De deken heeft evenwel niet onderbouwd waarom de door verweerders verstrekte informatie voor hem ontoereikend was, wat alvorens een dekenbezwaar in te dienen, wel op zijn weg had gelegen. Bij deze stand van zaken hebben verweerders naar het oordeel van het hof dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de jaarrekening (vooralsnog) niet toe te sturen aan de deken.