Rechtspraak
Liegen tegen de rechter
Nadat verweerder ter zitting bij de kantonrechter geconfronteerd werd met de bandopname heeft hij ontkend dat het zijn stem was op de band en ontkend dat hij het bewuste gesprek heeft gevoerd. Ter zitting van het hof heeft verweerder erkend dat het wel zijn stem was. Het hof acht het ongeloofwaardig dat verweerder zijn stem ter zitting niet zou hebben herkend, temeer nu een vreemde, de kantonrechter, die stem al voor 99% zeker herkende.
Met betrekking tot de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid overweegt het hof nog het volgende. In de toelichting op dit onderdeel van het dekenbezwaar in het appelschrift voert verweerder aan ‘Rechtbanken worden overigens vaker verkeerd ingelicht; dat zal geen nieuws zijn. De vraag is echter of het verkeerd inlichten opzettelijk is gedaan en in hoeverre een advocaat op dat moment beter had moeten weten. Dat is de maatstaf.’ Naar het oordeel van het hof kenmerkt deze passage de (verkeerde) beroepshouding van verweerder. Natuurlijk rechtvaardigt het liegen door derden niet de leugens van verweerder. (…) Verweerder is er kennelijk niet van doordrongen dat van een advocaat integer handelen moet worden verwacht, in het bijzonder tegenover de rechterlijke macht en dat hij gehouden is eerlijk en oprecht te handelen en dient te voorkomen dat derden worden misleid. Ook halve waarheden (daaronder begrepen verzwijgingen van relevante feiten) zijn aan te merken als hele leugens.