Naar boven ↑

Rechtspraak

Advocaat van vredesactivisten onnodig grievend

Het hof overweegt dat de aan het adres van de deken gerichte bewoordingen, zoals in 4.4 en verder geciteerd, als onnodig grievend kunnen worden gekwalificeerd. Het gebruik van de woorden “een corrupte deken” als ook de passages “Ik wens mij geenszins te encanailleren met de meest verwerpelijke soort advocaten, waarvan de deken het prototype schijnt te zijn. Iedere suggestie dat er sprake zou zijn van enige gelijkgestemdheid tussen de deken en mij, acht ik beledigend” en “maar in zijn stupide arrogantie van de macht houdt hij vast aan een evident met de Grondwet strijdige handelwijze” kunnen niet anders dan als onnodig grievend en daarmee tuchtrechtelijk laakbaar worden gezien. De uitlatingen in de ‘open brief’ beoordeelt het hof in het licht van de bijzondere verantwoordelijkheid van advocaten voor het vertrouwen in de instituties van de rechtstaat. Met het afleggen van de eed of het doen van de belofte (artikel 3 Advocatenwet) zeggen advocaten zowel gehoorzaamheid aan de grondwet als eerbied voor de rechterlijke autoriteiten toe. Tussen deze twee onderdelen van de eed of belofte bestaat een verband. De Grondwet bepaalt het juridische fundament van de rechtstaat. Gehoorzaamheid aan de Grondwet impliceert het respecteren van dat fundament bij de uitoefening van het beroep. Juist advocaten behoren zich ervan bewust te zijn dat zij bij de uitoefening van hun beroep een bijzondere verantwoordelijkheid hebben jegens de rechtstaat en dat het ondermijnen van het gezag van de rechterlijke macht de stabiliteit daarvan kan aantasten. Advocaten hebben weliswaar recht op vrijheid van meningsuiting, maar dat recht is niet onbegrensd, met name niet omdat hun speciale positie in de rechtstaat met zich brengt dat zij zich in de publieke sfeer discreet, eerlijk en waardig dienen te gedragen. Dit is ook vereist wanneer een advocaat het fundamenteel oneens is met een rechterlijk oordeel. Het staat advocaten volledig vrij inhoudelijke kritiek te leveren op rechterlijke uitspraken en zij mogen die kritiek ook leveren in stellige, scherpe bewoordingen. Dat geldt zeker ook wanneer de kritiek gericht is tegen een uitspraak over een onderwerp dat velen in de samenleving bezighoudt of heeft gehouden, zoals de plaatsing van kernwapens. Het komt de kwaliteit van de rechtsbedeling immers in het algemeen ten goede indien nauw bij de rechtsbedeling betrokken deskundigen zich – binnen of buiten de rechtszaal – over fundamentele rechtsvragen uitlaten. Maar ook als verweerder zou worden gevolgd in zijn analyse van het Kernwapenarrest en in zijn redenering dat de rechtbank Oost-Brabant in 2013 dat arrest boven de wet heeft gesteld, heeft te gelden dat hij zijn afkeuring daarover in weliswaar krachtige, maar toch zakelijke bewoordingen kon gieten en dat hij noch enige noodzaak, noch enige rechtens relevante reden heeft aangedragen waarom hij destijds zijn toevlucht diende te zoeken tot grove belediging van leden van de rechterlijke macht.