Rechtspraak
Niet opgenomen dat de verhoging van de maatregel eenparig geschiedde, zoals het oude recht voorschreef
Verzoeker heeft aangevoerd dat zowel de raad als het hof op de klachtzaak (terecht) de Adv.w. heeft toegepast zoals die tot 1 januari 2015 gold. Ingevolge art. 57 lid 5 (oud) Adv.w kan het hof, indien alleen de betrokken advocaat hoger beroep heeft ingesteld, zoals hier het geval, slechts met eenparigheid van stemmen de opgelegde maatregel verzwaren. Het hof heeft in de beslissing van (…) de maatregel verzwaard, maar het heeft in de motivering er geen blijk van gegeven dat deze beslissing met eenparigheid van stemmen is genomen. Verzoeker stelt dat deze omissie een schending van de art. 6 en 7 EVRM en van het fundamentele beginsel van rechtszekerheid oplevert.
Naar het oordeel van het hof berust de opvatting van verzoeker, als zou uit de betreffende uitspraak expliciet moeten blijken dat aan het eenparigheidsvereiste is voldaan, en dat de verzwaring van de maatregel noopt tot nadere motivering, op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof sluit daartoe aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in strafzaken (gronden waarom dit in tuchtzaken anders zou zijn heeft verzoeker niet gesteld) ten aanzien van de eenparigheidseis, zoals die tot 1 maart 2007 stond opgenomen in artikel 424 lid 3 (oud) Sv, HR 15 februari 1972, NJ 1972/240 (tweede middel), HR 27 maart 2001, ECLI:NL:PHR:2001:ZD2498, NJ 2001/297 (rov. 4.5) en de conclusie vóór HR 1 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1363 (nummers 12 en 13). Bijzondere omstandigheden die nopen tot een ander oordeel in de onderhavige zaak zijn gesteld noch gebleken.
Door niet op te nemen dat de bestreden beslissing met eenparigheid van stemmen is genomen, is mitsdien het rechtszekerheidsbeginsel niet geschonden. Verzoeker mocht er overigens niet op vertrouwen dat het hof geen zwaardere sanctie zou opleggen dan de raad deed.