Naar boven ↑

Rechtspraak

Algemene beschouwingen over het toezicht

Het gaat in deze zaak om de uitoefening van het door de deken op advocaten uit te oefenen toezicht. De toezichthoudende rol van de deken is geregeld in art. 45a van de Adv.w., zoals deze van kracht is sinds 1 januari 2015. Het eerste lid van deze bepaling luidt als volgt: (…)

De uitoefening van het toezicht door de deken is daarnaast onderworpen aan de desbetreffende bepalingen van de (Awb), meer in het bijzonder Titel 5.2 (de art. 5:11 tot en met 5:20). Ook op grond daarvan is de deken als toezichthouder bevoegd inlichtingen (art. 5:16) en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden (art. 5:17) te vorderen. Volgens art. 5:13 Awb maakt de toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Een verder kader voor het toezicht door de deken is gegeven in art. 3 van de Algemene Beleidsregel toezicht en klachtbehandeling van het College van Toezicht (besluit van 8 mei 2015), dat inhoudt dat de deken het toezicht (en de klachtbehandeling) uitoefent op een onafhankelijke, zichtbare, effectieve en professionele wijze, die consistent is met de manier waarop de andere dekens deze taken uitoefenen. In het onderhavige geval heeft de deken in zijn bezwaar gesteld dat verweerster hem, door haar weigering hem de gevraagde stukken ter beschikking te stellen, belemmert in zijn toezichthoudende rol als voorzien in art. 45a Adv.w.

(HvD 26 augustus 2016, 150142 en 150143)