Naar boven ↑

Rechtspraak

Mag de deken kopieën maken?

Volgens klager had de deken geen bevoegdheid om dossiers in te zien en daarvan afschriften te laten maken en was klager gerechtigd om aan zijn medewerking voorwaarden te stellen, namelijk dat de deken klager had moeten informeren welke inlichtingen hij wilde hebben, waarom hij die inlichtingen wilde hebben en om de inhoud van de melding aan te geven die de deken ertoe had aangezet om de dossiers X en erven X in te zien. Het was de deken niet toegestaan tijdens de afwezigheid van klager afschriften van stukken uit de dossiers te laten maken en mee te nemen. Bovendien had de deken erop moeten toezien dat de heer Y, die geen kantoormedewerker van klager was (en waarvoor geen geheimhoudingsplicht geldt), de dossiers niet onder ogen zou krijgen.

Het hof stelt allereerst vast dat in hoger beroep niet langer ter discussie staat dat de deken toezichthouder is zoals bedoeld in art. 5:11 van de Awb bestuursrecht en in die hoedanigheid heeft gehandeld. Op grond van art. 5.17 Awb is een toezichthouder bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden (lid 1) en bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken (lid 2). Het beroep van klager tegen het andersluidende oordeel van de raad hieromtrent is dan ook gegrond. Een en ander leidt echter niet, zoals volgt uit het hiernavolgende, tot een andere uitkomst.

Daarnaast overweegt het hof dienaangaande als volgt. De deken houdt toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Adv.w. (art. 45a, eerste lid, Advw) en de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (art. 45a, tweede lid Advw jo. art. 24, zesde lid, Wwft). Dit toezicht bestaat uit het verzamelen van informatie, het analyseren daarvan en het interveniëren indien dat noodzakelijk is en is doorgaans de eerste schakel in het handhavingsproces.

De deken heeft ter zitting gewezen op de per 1 januari 2015 geldende “Handreiking toezicht en handhaving” waarin de bevoegdheden van de deken als toezichthouder nader zijn ingekaderd. Volgens deze handreiking moet de deken zijn bevoegdheid op de voor de advocaat of zijn kantoor minst belastende wijze uitoefenen.

In dit geval heeft de deken van een derde een signaal over klager gekregen, inhoudende (een vermoeden van) zwendelarij met betrekking tot geldbedragen, contante opnames, een bedreigende en intimiderende houding van klager en het doen ondertekenen van cheques en/of kwitanties zonder dat daaraan daadwerkelijke transacties ten grondslag lagen. Op grond van dit signaal heeft verweerder verzocht om inzage in twee nader genoemde dossiers. De deken heeft klager in de gelegenheid gesteld om door middel van zijn waarnemer bij het kantoorbezoek aanwezig te zijn, maar van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De deken heeft het kantoor van klager tijdens kantooruren bezocht en de dossiers ter plekke ingezien. Tijdens het bezoek heeft de deken besloten dat hij naast inzage ook afschriften van stukken uit de bedoelde twee dossiers wilde hebben. Door aldus te handelen is de deken binnen de bandbreedte van zijn bevoegdheden als toezichthouder als bedoeld in art 5.17 Awb gebleven. Anders dan klager meent, bestaat voor de deken in deze fase van het toezicht geen verplichting om aan klager nadere informatie te geven over de aard en afkomst van het signaal. Voorts valt zijn handelwijze binnen de in de eerder genoemde handreiking opgenomen en voor klager minst belastende werkwijze, terwijl ook het maken van kopieën is toegestaan. Waar het gaat om de aanwezigheid van de heer Y stelt het hof verder vast dat ter zitting is gebleken dat de heer Y de echtgenoot van een bij klager werkzame secretaresse is en hand – en spandiensten voor klager verricht, zoals chauffeursdiensten. Bij het kantoorbezoek was de heer Y aanwezig en heeft hij zich gedragen als kantoormedewerker van klager. Naar het oordeel van het hof hoefde de deken onder deze omstandigheden niet erop bedacht te zijn dat de heer Y niet onder de kring van geheimhoudingsplichtigen zou vallen. Ook hier valt de deken geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De grieven tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a en b zijn dan ook tevergeefs voorgesteld. Het hof hecht er nog wel aan op te merken dat het ongelukkig is dat klager nimmer te horen heeft gekregen dat het onderzoek geen aanknopingspunten heeft opgeleverd die noopten tot nader optreden door verweerder als deken. Deze omissie vloeit kennelijk voort uit de omstandigheid dat klager zijn praktijk heeft verplaatst naar Z en de onderhavige dossiers zijn overgedragen aan de deken in Z.