Naar boven ↑

Rechtspraak

Ook in het kader deskundigenbericht wederpartij in kennis stellen

Partijdigheid is een kernwaarde van het beroep, maar daaraan ontleent de advocaat stellig niet de (beleids-) vrijheid om in een gerechtelijke procedure te handelen in strijd met een voor procespartijen geldende verplichting die uitvloeisel is van een fundamenteel beginsel van een eerlijk proces. En dat is wat verweerders hebben gedaan: door aan de deskundige stukken te doen toekomen zonder daarvan afschrift te verstrekken aan de wederpartij hebben zij gehandeld in strijd met het bepaalde in de slotzin van artikel 198 lid 2 Rv, een bepaling waaraan (naar de Hoge Raad heeft uiteengezet in zijn arrest van 22 februari 2008, NJ 2010/543) het in artikel 6 EVRM besloten liggende contradictoire beginsel (equality of arms) ten grondslag ligt.

Het hof ontveinst zich niet dat verweerders zich in een lastig parket bevonden doordat de deskundige gegevens opvroeg die zij beschouwden als een bedrijfsgeheim dat niet ter kennis van klaagsters, marktconcurrenten, mocht komen. Verweerders achtten het evenwel mogelijk dat hiervoor een oplossing gevonden zou kunnen worden. In dat verband heeft de raad overwogen dat het ‘wellicht beter ware geweest’ als verweerders het probleem aan de deskundige en aan klaagsters hadden voorgelegd voordat zij de stukken aan de deskundige ter beschikking stelden. Die overweging gaat het hof niet ver genoeg; het hof acht de handelwijze van verweerders ongeoorloofd. 

Verweerders hebben betoogd dat een (eventuele) schending van beginselen van een eerlijk proces een kwestie is die niet thuishoort bij de tuchtrechter, maar bij de rechter die de desbetreffende civiele procedure behandelt. Dit betoog is onjuist. Weliswaar is het bij uitsluiting de civiele rechter die bepaalt of en zo ja welke procesrechtelijke consequenties in de civiele procedure worden verbonden aan zodanige schending, maar buiten iedere twijfel is dat de advocaat die zich daaraan schuldig maakt onbetamelijk handelt in de zin van art. 46 van de Adv.w. Gedragsregel 15 lid 1 (21 lid 1 nieuw) getuigt ervan dat het contradictoire beginsel ook binnen de beroepsgroep zelf mede wordt aangemerkt als een tuchtrechtelijke norm.