Rechtspraak
Misbruik van beslagrecht
Het aan verweerder verweten gedrag komt er naar de kern beschouwd op neer dat verweerder maatregelen heeft doen nemen ter executie van de genoemde uitspraak van de CRvB – te weten het leggen van executoriaal beslag ten laste van klaagster – zonder dat daarvoor een geldige juridische grondslag bestond.
Bij de beoordeling hiervan heeft de raad terecht vooropgesteld dat de advocaat, ondanks de ruime vrijheid die hij heeft omtrent de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt, rekening dient te houden met gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Zo staat het hem niet vrij de belangen van de wederpartij nodeloos te schaden door te trachten jegens de wederpartij een recht geldend te maken waarvan hij weet, althans moet weten, dat het zijn cliënte niet toekomt. Verweerder heeft met de handelwijze zoals blijkt uit de vastgestelde feiten gehandeld in strijd met deze norm. Allereerst geldt daartoe dat, zoals klaagster terecht heeft gememoreerd, uit art 8:76 Awb volgt dat de uitspraak van de CRvB (…) geen executoriale titel opleverde (…) Verweerder had zich dit wettelijk uitgangspunt behoren te realiseren.
(…) dat verweerder zich had behoren te realiseren dat de uitspraak van de CRvB geen betrekking had op de vordering die hij via de beslaglegging beoogde te incasseren. (…) De uitspraak van de rechtbank had voor verweerder een extra waarschuwing moeten zijn zich van de gewraakte executie te onthouden. Ten slotte diende verweerder te zijn gewaarschuwd doordat de eerste deurwaarder zijn opdracht heeft teruggegeven.