Naar boven ↑

Rechtspraak

Dreigen aangifte doen, strafontslag vragen

Betreffende de klachtonderdelen a en d komt het hof evenals de raad tot het oordeel dat de uitlatingen weergegeven onder 4.6 vallen binnen de vrijheid van verweerder de belangen van zijn cliënt op de door hem juist geachte wijze te behartigen. Het hof betrekt daarbij de gebruikte formulering “een redelijk vermoeden” en de omstandigheid dat verweerder ook argumenten voor het uitgesproken vermoeden in zijn brief heeft vermeld. Voorts heeft klager in de brief geschreven bereid te zijn de reactie van de inspecteur af te wachten alvorens tot verdere actie over te gaan. Klagers hebben de argumenten van verweerder weliswaar gemotiveerd bestreden, maar de tuchtprocedure is niet de plaats om ten volle over de gegrondheid van de door verweerder geuite beschuldiging te oordelen. Dat verweerder ook tijdens de tuchtprocedure nog heeft aangekondigd dat zijn cliënt opdracht had gegeven de strafklacht in te dienen – zonder dat hij hieraan overigens uitvoering heeft gegeven -, valt ook binnen de genoemde vrijheid. Het hof begrijpt, dat deze situatie voor de inspecteur belastend kan zijn, maar dat is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om verweerders optreden in dit verband als tuchtrechtelijk verwijtbaar aan te merken. Het hof acht deze klachtonderdelen daarom ongegrond (…) Dat verweerder misbruik gemaakt heeft van het administratieve en/of strafrechtelijke klachtrecht is ook anderszins niet gebleken. Daarvoor zou moeten komen vast te staan dat verweerder een klacht heeft ingediend, respectievelijk daarmee heeft gedreigd, terwijl op voorhand duidelijk was dat die klacht buiten elke redelijke twijfel ongegrond is. Gelet op hetgeen verweerder hierover blijkens het dossier heeft aangevoerd is aan die – strenge – eis niet voldaan. Dat de bestuursrechtelijke klacht is afgewezen volstaat daarvoor niet (…) Het hof onderschrijft het belang van fatsoenlijke omgangsvormen en correcte bejegening door advocaten. De advocaat moet zich echter, ook in de bejegening van wederpartijen (en anderen), vrij voelen de benadering te kiezen die hem passend voorkomt met toepassing van de onder 5.9 weergegeven norm.