Rechtspraak
Kapotprocederen
T.a.v. ko 1: dat de uitlatingen van verweerder tijdens de behandeling van het kort geding weliswaar ongepast waren en niet getuigen van fatsoen en genoegzame professionele distantie, maar dat deze niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan te merken zijn. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan dat deze uitlatingen zijn gedaan met het oogmerk om klager in zijn hoedanigheid van curator aan te tasten in zijn eer en goede naam.
T.a.v. ko 2: Het hof acht deze geschetste gang van zaken, (…), obstructie bij de afwikkeling van een faillissement. Verweerder heeft het doorknippen van het hangslot verhinderd en vervolgens geweigerd het hangslot open te maken. Daarmee verhinderde hij een vrije toegang aan de curator. Pas na (herhaaldelijk) aandringen van klager heeft verweerder het hangslot geopend.
T.a.v. ko 3 dat verweerder zou hebben gezegd dat hij klager ‘kapot zou procederen’ overweegt het hof dat verweerder ter zitting heeft erkend dat hij woorden van een dergelijke strekking heeft gebruikt. Het hof is van oordeel dat een dergelijk uitlating, zeker in het bijzijn van cliënten, gezien moet worden als onheuse bejegening en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar is.