Rechtspraak
Optreden als bemiddelaar voor vrienden; schending eerbiediging privéleven van art. 8 EVRM?
Blijkens vaste rechtspraak van dit hof zijn privé-gedragingen van een advocaat in beginsel tuchtrechtelijk niet van belang. Dat is echter anders indien er voldoende aanknopingspunten zijn of verband bestaat of verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Het hof is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. De vermenging van privéhoedanigheid en hoedanigheid van advocaat blijkt uit het feit dat verweerder: (…) Aldus zijn er voldoende aanknopingspunten met de uitoefening van de advocatenpraktijk van verweerder. Dat verweerder is gespecialiseerd in bestuursrecht doet daar niet aan af. Klager kan dan ook, met inachtneming van hetgeen hierna omtrent art. 8 EVRM wordt overwogen, in zijn klacht worden ontvangen.
Toetsing aan art. 8 EVRM
5.9 Voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat zijn gedragingen onder de reikwijdte van het tuchtrecht vallen, heeft verweerder aangevoerd dat hij meent dat zijn recht op respect voor/eerbiediging van zijn privé leven is geschonden in de zin van art. 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
5.10 Hierover merkt het hof het volgende op. Als gevolg van het feit dat privé-gedragingen in de gevallen waarin er voldoende aanknopingspunten zijn of verband bestaat of verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de maatstaven van het tuchtrecht toe te passen, is van een inbreuk op het recht op privacy sprake zoals bedoeld in art. 8 EVRM sprake. Uit hetgeen hiervoor onder 5.6 is overwogen, blijkt dat van een dergelijke inbreuk sprake is nu het hof het tuchtrecht van toepassing acht op de gedragingen van verweerder in zijn rol van bemiddelaar tussen twee vrienden.
5.11 In deze inbreuk is in de wet voorzien zoals blijkt uit hetgeen is vastgelegd in art. 46 van de Advocatenwet.
5.12 De inbreuk op het recht van privacy dient een legitiem doel: de bescherming van de rechten van een ander, in casu klager. Dit is een in art. 8 EVRM lid 2 genoemd belang. Naar het oordeel van het hof is de inbreuk met het oog op dit belang noodzakelijk in een democratische samenleving. Ter onderbouwing dient nog het volgende. Advocaten vervullen als zelfstandig beroepsbeoefenaren in de rechtspleging een bijzondere rol binnen onze democratische samenleving. Die rol brengt mee dat hun professioneel gedrag discreet, eerlijk en waardig moet zijn. De eisen die aan dit gedrag worden gesteld zijn nader uitgewerkt in diverse wetten en regelingen zoals de Advocatenwet, het Besluit beroepsvereisten advocatuur, de Verordening op de advocatuur en de Gedragsregels. Van strijd met art. 8 EVRM is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Het primaire standpunt van verweerder wordt verworpen.