Naar boven ↑

Rechtspraak

Voorzittersbeslissing. Klaagster verwijt verweerder dat: a) hij klaagster niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand, althans haar op betalende wijze heeft bijgestaan, terwijl klaagster voor een toevoeging in aanmerking zou komen;

b) hij klaagster tijdens de comparitie van partijen onvoldoende heeft geïnformeerd en er bij haar op heeft aangedrongen in te stemmen met een minnelijke regeling. Daarbij heeft verweerder misbruik gemaakt van het feit dat klaagster de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Uit het dossier volgt dat verweerder schriftelijk heeft vastgelegd dat en waarom klaagster bij aanvang van de rechtsbijstand door verweerder heeft besloten af te zien van gefinancierde rechtsbijstand, alsmede dat een uurtarief is afgesproken. Derhalve heeft verweerder gehandeld overeenkomstig het bepaalde in gedragsregel 24. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij klaagster ten tijde van de comparitie van partijen onvoldoende heeft geïnformeerd en dat hij haar onder druk heeft gezet. Hiertoe heeft hij onder meer een brief van de advocaat van de wederpartij overgelegd. Klaagster heeft haar klacht daarop niet, althans onvoldoende nader onderbouwd. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verweerder jegens haar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat klaagster de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en dat verweerder daarvan misbruik heeft gemaakt, is uit de stukken evenmin gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.