Naar boven ↑

Rechtspraak

Klacht tegen eigen advocaat. Verwijten dat verweerder: a) traag en onjuist/onzorgvuldig heeft gecommuniceerd; b) klager onjuist heeft geadviseerd met betrekking tot de procesgang. Met betrekking tot klachtonderdeel a): De raad heeft geconstateerd dat de door verweerder in de dekenprocedure en ter zitting overgelegde brieven – waarvan hij stelt dat hij deze naar klager heeft verzonden – aan verschillende adressen zijn gericht en dat de straatnaam in de brieven die rechtstreeks naar het adres van klager zijn gezonden, in die brieven op drie verschillende manieren is geschreven. Voorts blijkt uit de stukken dat verweerder niet alleen per post, maar sporadisch ook per e-mail met klager heeft gecommuniceerd.  Bovendien zijn de brieven niet op kantoorpapier geprint. Door de wijze waarop verweerder zijn kantoororganisatie stelt te hebben ingericht, is het voor de raad onmogelijk om na te gaan of klager de overgelegde brieven daadwerkelijk heeft (moeten) ontvangen. Klachtonderdeel a is dan ook gegrond voor zover het betreft het verwijt dat verweerder onzorgvuldig heeft gecommuniceerd. Met betrekking tot klachtonderdeel b): Gelet op de stukken in het dossier, alsmede het verhandelde ter terechtzitting, is de raad van oordeel dat verweerder had moeten voorzien dat de vordering van klager door de voorzieningenrechter zou worden afgewezen. Door desondanks een vordering in kort geding in te stellen, heeft verweerder ervoor gezorgd dat klager extra kosten moest betalen en dat de procedure vertraagd werd. Het klachtonderdeel is gegrond. De raad is van oordeel dat verweerder zijn rol als advocaat niet naar behoren heeft vervuld, nu de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder klager voldoende heeft geïnformeerd over voor klagers zaak relevante aspecten en ontwikkelingen. Verweerder had zorg moeten dragen voor een meer zorgvuldige verslaglegging. Bovendien had van verweerder, als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat, verwacht mogen worden dat hij had voorzien dat het opstarten van een kortgedingprocedure in de onderliggende zaak niet de juiste beslissing was. De raad rekent dit verweerder ernstig aan en acht de maatregel van een berisping passend en geboden.