Rechtspraak
Verzoeker heeft bij de raad een verzoek ex artikel 60ab lid 6 Aw ingediend, strekkende tot opheffing van de bij beslissing van de raad van 3 oktober 2016 aan hem opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd ex artikel 60ab Aw. De raad wijst het verzoek af en overweegt daartoe als volgt. Voor opheffing van een schorsing ingevolge het bepaalde in artikel 60ab lid 6 Aw moet aannemelijk zijn dat de gronden die hebben geleid tot de schorsing, niet meer aanwezig zijn. Die situatie doet zich naar het oordeel van de raad niet voor. Door de beëindiging van zijn advocatenpraktijk zijn mogelijk enkele bezwaren van de deken thans niet meer van toepassing, maar dat geldt in elk geval niet voor hetgeen de raad in de schorsingsbeslissing heeft overwogen op het punt van de verantwoordelijkheid en financiële integriteit. Verzoeker heeft niet gesteld dat de situatie wat dat betreft is gewijzigd. Ook anderszins is niet gebleken dat deze gronden niet meer aanwezig zijn. Nu verzoeker blijkens zijn uitlatingen ter zitting de wens heeft zich op enig moment opnieuw als advocaat te laten inschrijven, is het derhalve van belang dat – indien de inschrijving zal worden toegestaan – de schorsing op dat moment van kracht wordt.