Rechtspraak
Wrakingsbeslissing. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden of dat de voorzitter en de leden een vooringenomenheid jegens verzoekster koesteren, noch dat de vrees van verzoekster voor een vooringenomenheid van de voorzitter en de leden objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is derhalve ongegrond. Gelet op de aard van de diverse door verzoekster ingediende wrakingsverzoeken bestaat de gerede kans dat verzoekster de raad opnieuw op lichtvaardige gronden zal wraken. De wrakingskamer bestempelt het onderhavige wrakingsverzoek als misbruik van recht en zal daarom op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 2 Aw en artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.