Naar boven ↑

Rechtspraak

Beklag art. 5 Advocatenwet. Het hof oordeelt dat niet is gebleken van gegronde vrees dat klager als advocaat inbreuk zal maken op wetten, verorderingen en regelgeving dan wel anderszins zal handelen of nalaten zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klager kan de toegang tot de advocatuur niet worden ontzegd, omdat zijn voormalig werkgever onbetamelijk heeft gehandeld (in tucht- en strafrechtelijke zin). Daarbij is geen sprake van eigen concreet verwijtbaar handelen door klager in relatie tot het verwijtbare handelen van de voormalig werkgever. Beklag gegrond.