Rechtspraak
Geschil tussen twee advocaten over handelwijze van verweerder bij overname van een strafzaak van een cliënt van klaagster in detentie. Naar het oordeel van de raad stond het verweerder vrij om op eigen initiatief de gedetineerde te bezoeken om een oude civiele zaak met zijn cliënt af te ronden, zonder dat hij voorafgaand aan dat bezoek contact met klaagster behoefde op te nemen. In zoverre is de klacht ongegrond, maar het tweede klachtonderdeel over de beantwoording door verweerder van concrete vragen van de gedetineerde over zijn strafzaak zijn gegrond. Gelet op het feit dat verweerder al langer bekend was met de kwetsbare persoon van de gedetineerde en had kunnen weten dat de gedetineerde op een bijzondere (zorg) afdeling van de PI was geplaatst, is de raad van oordeel dat het, in het licht van de door advocaten in acht te nemen welwillendheid jegens elkaar (vide gedragsregel 17 oud) en gelet op de eisen die bij overname van strafzaken aan een behoorlijk advocaat worden gesteld blijkens gedragsregel 22 (oud), des te meer op de weg van verweerder had gelegen om eerst contact met klaagster te zoeken alvorens op de concrete adviesvraag van de gedetineerde te reageren, al dan niet in algemene bewoordingen. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij meteen na zijn bezoek aan de PI aan klaagster de zorgen van de gedetineerde over de advisering had overgebracht, zodat klaagster daardoor in staat zou zijn gesteld om eventueel zelf contact met haar cliënt op te nemen en met de gedetineerde tot overdracht van diens strafzaak aan een andere advocaat te beslissen. Omstandigheden op grond waarvan een dergelijk behoorlijk overleg van verweerder met klaagster na zijn bezoek aan de PI niet heeft kunnen plaatsvinden, zijn niet gesteld of gebleken. Waarschuwing.