Naar boven ↑

Rechtspraak

De raad oordeelt het dekenbezwaar tegen de - inmiddels op eigen initiatief uitgeschreven - advocaat op 7 klachtonderdelen gegrond en legt, gelet op de ernst van de schendingen, als maatregel 52 weken schorsing op waarvan 26 weken voorwaardelijk en een proceskostenveroordeling.  De raad oordeelt dat verweerder met zijn handelen herhaaldelijk het aanzien van de advocatuur heeft geschaad door in strijd te handelen met de kernwaarden integriteit en vertrouwen ex artikel 10a Advocatenwet, artikel 6.19 leden 1, 4 en 5 Voda (oud), 6.22 lid 8 en artikel 6:22 lid 3 Voda, alsmede met de Gedragsregels 1, 8, 23.

Verweerder heeft zijn cliënte niet terstond op de hoogte gebracht van de ontvangst op de derdengeldenrekening van een bedrag van ruim € 77.000,- ten gunste van die cliënte maar pas weken later en bovendien toen ook nog onjuist voorgelicht over het tijdstip van de ontvangst van die gelden. Vast is komen te staan dat verweerder die aan zijn cliënte toekomende gelden bovendien zonder toestemming van die cliënte kort na ontvangst ervan heeft doorgestort van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening en een deel van die gelden heeft aangewend voor betaling van een belastingschuld van het kantoor. Volgens de raad een welbewuste actie van verweerder.

De deken verwijt verweerder dat hij zijn personeel toen zou hebben bedreigd wegens hun bezwaren tegen de hiervoor beschreven gang van zaken ten aanzien van de overboeking van de gelden naar de kantoorrekening. De raad oordeelt dat de deken kan worden ontvangen in dit verwijt nu een deken in het algemeen belang met inachtneming van de geldende kernwaarden voor een advocaat moet kunnen klagen over mogelijke misstanden binnen een kantoor als een deken daarvan op de hoogte is gekomen, ook buiten het geval van een klacht. Dat sprake is geweest van een dergelijke bedreiging kan de raad niet vaststellen.

Ook door onderzoek door de Unit FTA is de raad gebleken dat verweerder structureel bedragen van de derdengeldenrekening van het kantoor overmaakt zonder de voorgeschreven medewerking en buiten medeweten van de tweede bestuurder van de stichting derdengelden. Eveneens is de raad gebleken dat verweerder in ten minste 12 gevallen zonder toestemming van de cliënte declaraties heeft verrekend met derdengelden en via de derdenrekening een betaling van een familielid aan de Belastingdienst heeft gefaciliteerd terwijl die stichting derdengelden voor geen ander doel dient te worden gebruikt dan voor het beheer van derdengelden.