Naar boven ↑

Rechtspraak

Strafrechtelijke vervolging

Verweerder betoogt dat zijn strafrechtelijke veroordeling bij het onderhavige 60b-verzoek niet in aanmerking kan worden genomen omdat de veroordeling ziet op feiten van voor de aanvang van verweerders praktijkuitoefening.

Uit artikel 60b lid 1 volgt dat de vraag of de betrokken advocaat “geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen” moet worden beantwoord naar “de toestand waarin de praktijk van de advocaat zich bevindt”, dat wil dus zeggen naar de wijze waarop de betrokken advocaat daadwerkelijk de praktijk uitoefent. Dit is tevens verwoord in de openingszin van de Memorie van Toelichting: “Aangezien in de praktijk is gebleken dat de huidige regelingen in de Advocatenwet onvoldoende mogelijkheden bieden om adequaat in te grijpen wanneer blijkt dat een advocaat zijn praktijk niet behoorlijk uitoefent, wordt in het onderhavige wetsvoorstel een procedure geschapen die aan dit probleem tegemoet komt”. (Kamerstukken II, 1999-2000, 26 940, nr. 3, blz. 1).