Rechtspraak
Art. 60ab is alleen voor uitzonderlijke spoedsituaties
De deken heeft hiertoe het volgende gesteld:
- Verweerder heeft medewerking verleend aan het opstellen van de beëindigingsovereenkomst, die niet overeenstemt met de werkelijkheid en hij heeft deze overeenkomst voor waar in het geding gebracht.
- Verweerder heeft de rechtbank onjuist geïnformeerd over de arbeidsverhouding met mevrouw Y, werkneemster bij X B.V. (…)
- Voor zover de actieve betrokkenheid van verweerder bij de constructie niet kan worden vastgesteld, wordt hem verweten dat hij zijn bijstand aan X B.V. heeft gecontinueerd, toen het dubieuze karakter van de constructie duidelijk was geworden.
- Verweerder heeft het bovenstaande gemaskeerd met een patroon van hele en halve onwaarheden en heeft getracht het onderzoek van de deken te belemmeren.
Het primaire verweer van verweerder komt erop neer dat de procedure ex artikel 60ab Advocatenwet niet geschreven is voor onderhavige kwestie. Het verweer slaagt.
De procedure ex artikel 60ab Advocatenwet is bedoeld als spoedvoorziening. Zoals uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel blijkt is voor de toepassing van deze spoedvoorziening vereist dat een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten door een advocaat, waardoor enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Het moet daarbij gaan om gevallen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig of in de kwaliteit van de advocatuur ernstig in gedrang is. Te denken valt aan de situatie dat een advocaat banden onderhoudt met criminele organisaties of misbruik maakt van zijn wettelijke privileges. De (dreigende) schending van de door artikel 46 beschermde belangen moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat de situatie zodanig is dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van de gewone tuchtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline), de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen. De situatie moet dus om direct ingrijpen vragen. Bij de behandeling in de eerste kamer heeft de staatssecretaris in de nadere memorie daarover gezegd: “De nieuwe voorziening is uitsluitend bedoeld voor zeer uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van een ernstige misdraging, dat het treffen van maatregelen niet kan worden afgewacht”.
Het hof is van oordeel dat in deze kwestie geen sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden die maakten dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was en de gewone tuchtprocedure bij de raad van discipline (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline) niet afgewacht kon worden.