Rechtspraak
Wrakingsuitspraak door raad niet in het openbaar uitgesproken. Doorbreking appelverbod wraking?
Het hof gaat ervan uit dat de beslissing van de raad niet in het openbaar is uitgesproken, nu in de staart van de uitspraak, onder het dictum, niet is vermeld dat de beslissing ter openbare terechtzitting is uitgesproken.
Het hoger beroep van verzoekster kan slechts slagen indien een verdragsbepaling, een wettelijke bepaling, dan wel een ongeschreven fundamenteel rechtsbeginsel vereist dat een beslissing op een wrakingsverzoek als het onderhavige in het openbaar wordt uitgesproken.
Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
Het EVRM, en in het bijzonder art. 6, eerste lid van dit verdrag, noopt tot openbare uitspraak als het gaat om een zaak die betreft het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een tegen de betrokkene ingestelde vervolging. Nu het in de voorliggende kwestie niet gaat om een zaak als bedoeld in het eerste lid van art. 6 EVRM, dwingt het EVRM niet tot openbaarheid zoals door verzoekster bepleit. De Adv.w. bepaalt in een geval als het onderhavige evenmin dat een uitspraak op een openbare terechtzitting dient plaats te vinden. Art. 48, lid 1 Adv.w bepaalt immers dat alleen beslissingen van de raad over de voorgelegde klachten in het openbaar worden uitgesproken. Een beslissing op een verzoek tot wraking valt daar niet onder. M.b.t. wraking in een tuchtzaak bepaalt art. 47, lid 2 Adv.w, kort gezegd, dat de art. 512 t/m 519 Sv van toepassing zijn. Art. 515, lid 2 Sv schrijft niet voor dat een wrakingsverzoek in het openbaar moet worden behandeld, terwijl in lid 3 van dat artikel geen specifiek voorschrift is opgenomen over de kennisgeving van de gerechtelijke mededeling van de beslissing. Niet is dus voorgeschreven dat de uitspraak in het openbaar moet worden gedaan. Bij dit stilzwijgen van de specifieke regeling (art. 512-519 Sv) brengt het systeem van Sv mee dat de voorliggende vraag moet worden beantwoord aan de hand van algemene regels, vervat in de art. 21 e.v. Sv. Art. 21, lid 1 Sv, tweede volzin, bepaalt dat op de (openbare) terechtzitting onderzoek en beslissing geschieden omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten die op die terechtzitting zijn gedaan. In alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven, geschiedt de behandeling door de raadkamer, aldus de eerste volzin van art. 21, lid 1 Sv. In de thans ter beslissing voorliggende kwestie is het verzoek tot wraking niet ter zitting gedaan doch voorafgaand aan de zitting en wel bij (fax)brief. In dit geval was dus geen openbare behandeling op grond van art. 21 Sv voorgeschreven en derhalve behoefde de beslissing op het wrakingsverzoek, ingevolge het bepaalde in art. 24, lid 1 Sv, niet in het openbaar te worden uitgesproken. Het hof beschouwt art. 6 EVRM als een uitputtende regeling van de gevallen waarin het doen van uitspraak in het openbaar wordt gevergd door een fundamenteel rechtsbeginsel. Ongeschreven recht noopt niet tot uitbreiding van die gevallen. De slotsom luidt dat geen grond aanwezig is voor doorbreking van het appelverbod en dat verzoekster mitsdien in haar hoger beroep niet kan worden ontvangen.