Rechtspraak
Vrije advocaatkeuze? Voorwaarden aan toewijzing, beroep op Unierecht
Het hof stelt voorop dat het hier gaat om een aanvullende voorziening voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is hem bijstand te verlenen. De aanvulling op de in beginsel vrije advocaatkeuze maakt dat de deken een ruime beleidsvrijheid toekomt bij het aanwijzen van een advocaat en daarom in het algemeen niet gehouden is de met name door een rechtzoekende verlangde advocaat aan te wijzen (vergelijk HvD 8 december 2000, 3199)….
4.4 Bij beslissing van 28 november 2017 heeft de deken het verzoek van klager toegewezen door mr. Bouwman-Treffers ex artikel 13 Advocatenwet als advocaat aan te wijzen. Aangezien de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid voor een rechtzoekende om op te komen tegen een toewijzende beslissing van de deken, is klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. Het hof komt daarmee niet toe aan de beoordeling van de vraag of het besluit onrechtmatig is. Voor zover klager heeft willen betogen dat de aanwijzingsbeslissing een verkapte afwijzing is omdat daaraan voorwaarden zijn gesteld, miskent klager dat de genoemde voorwaarden de condities vormen waaronder de aangewezen advocaat de opdracht wordt geacht uit te voeren. Deze condities zijn objectief gerechtvaardigd omdat daarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de aangewezen advocaat:
- gehouden is aan de rechtzoekende advies uit te brengen over de juridische haalbaarheid van de zaak;
- verdere (proces)bijstand zal verlenen als deze advocaat de zaak juridisch haalbaar acht;
- in het geval de advocaat de zaak niet juridisch haalbaar acht, dit in een gemotiveerd advies aan de rechtzoekende duidelijk zal maken;
- de advocaat op toevoegingsbasis zal gaan werken.
Anders dan klager kennelijk denkt, kan van een aangewezen advocaat niet worden verlangd dat hij een cliënt bijstaat in een zaak die hij in gemoede niet rechtvaardig acht (zie in dit verband de advocateneed/belofte van artikel 3 lid 2 van de Advocatenwet). Evenmin kan van een aangewezen advocaat worden verwacht dat hij een opdracht uitvoert zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Een aldus geclausuleerde aanwijzing kan daarom allerminst als een verkapte afwijzing worden aangemerkt. Van een (ontoelaatbare) inmenging van de deken in de verhouding advocaat-cliënt is dan ook geen sprake nu de opvatting over de juridische haalbaarheid van de zaak uitsluitend aan de aangewezen advocaat voorbehouden is…..
4.7 Het beroep van klager op/verhandeling over het Unierecht gaat niet op. De mogelijkheid een beroep te doen op het Unierecht kan spelen in het kader van rechtsmaatregelen naar aanleiding van de voor klager negatieve beslissing van de CRvB van 5 december 2012. Klager heeft gemeend een advies over de haalbaarheid daarvan niet te hoeven afwachten. Klager zet nu het Unierecht in om een nieuwe aanwijzing te krijgen. Daarbij miskent hij het onder 4.2 genoemde uitgangspunt dat het hem vrij staat een advocaat te benaderen die bereid is zijn zaak te behandelen. Daarin is hij kennelijk niet geslaagd. Vervolgens heeft klager een beroep gedaan op de aanvullende voorziening die hem door de deken ook is geboden. Van deze voorziening heeft hij geen gebruik gemaakt. Een volgend aanwijzingsverzoek is gemotiveerd door de deken afgewezen. Naar aanleiding van deze afwijzing heeft hij beklag gedaan bij het hof. Het hof heeft klager gehoord voordat jegens hem een nadelige individuele maatregel is genomen, hij heeft kennis kunnen nemen van het onderliggende dossier en heeft een gemotiveerde beslissing gekregen. Een zodanig gemotiveerde weigering levert geen schending op van enige verdragsbepaling. Het hof heeft in het kader van een procedure op grond van artikel 13 Advocatenwet niet de bevoegdheid tot toekenning van schadevergoeding (vergelijking HvD 20 maart 2017, 160237). Voor enige twijfel over de uitleg van het Unierecht bestaat geen aanleiding. Alle overige verzoeken stuiten daarom af op het voorgaande.