Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen eerbied voor de rechter, weigeren deken op kantoor toe te laten

Verweerster heeft sedert 14 november 2014 naar aanleiding van een door het gerechtshof op een pleidooi geweigerde productie en een geweigerd wrakingsverzoek, toch niet ongebruikelijke gebeurtenissen, zich tot de PG bij de HR gewend, een grote aantal bestuurs- en civielrechtelijke procedures gevoerd en tal van klachten ingediend tegen de deken(s) en medewerkers van de Orde van Advocaten. Regelmatig is, vrijwel steeds zonder grond het wrakingsmiddel ingezet. Deze handelwijze is bijzonder disproportioneel. Het einde aan de gedingen is nog niet in zicht. Verweerster heeft zich daarbij niet ontzien om een ieder die haar mening niet volgt (onnodig) grievend, laatdunkend en respectloos te bejegenen. Zij bedient zich daarbij van een ongebreideld aantal juridische stellingen die zeer zwak, zo niet kansloos zijn. Zij beschuldigt rechters (evenals de dekens) in niet-zakelijke bewoordingen van onder meer onrechtmatig handelen, liegen, machtsmisbruik, strafbare handelingen en grove schendingen van ambtshandelingen, zoals misleiding en het nadeel toebrengen aan het in de rechtspraak te stellen vertrouwen, hoewel verweerster toch moet weten dat rechters met partijen niet in debat mogen gaan over de inhoud van uitspraken, zodat zij zich in feite niet kunnen verdedigen. Beslissingen zijn vrijwel steeds bestempeld als non-existent en nietig. Dusdoende geeft verweerster te kennen geen eerbied te hebben voor de rechterlijke autoriteiten en hun uitspraken.

Verweerster verzet zich nu al meer dan anderhalf jaren tegen een kantoorbezoek van de deken zonder dat daartoe steekhoudende grond bestaat. In plaats van de vereiste medewerking te verlenen bedient verweerster zich van (tot heden kansloze) gerechtelijke procedures en klachten tegen de deken. 

De handelwijze van verweerster ondermijnt bovendien het gezag van de dekens en de rechterlijke autoriteiten, tast de reputatie van individuele raadsheren onnodig aan, en belast de rechterlijke instanties nodeloos en op onaanvaardbare wijze. Verweerster heeft in de loop van de tijd niet getoond voor rede vatbaar te zijn. 

Alles overziende komt het hof tot de conclusie dat er geen enkel vertrouwen bestaat – elke aanwijzing daarvoor ontbreekt – dat verweerster zich wel in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 10a (de kernwaarden) en 46 Advocatenwet zal gedragen, in het bijzonder dat zij zich zal gedragen met het vereiste respect en eerbied jegens haar opponenten en de rechters en zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dat zij een professionele attitude zal tonen en voldoende distantie tot de onderworpen zaak zal betrachten. 

Evenmin heeft het hof een aanwijzing dat verweerster na deze uitspraak wel loyaal zal meewerken aan het dekenaal kantooronderzoek. Alleen schrapping van het tableau is aangewezen. Voor de advocaat die zich niet wil houden aan het (tuchtrechtelijk) toezicht door de deken, uitgeoefend op gepaste gronden, is geen plaats in de balie. De omstandigheid dat er niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel jegens verweerster is genomen en het feit dat verweerster in haar eigen zaak optreedt, doen hier niet aan af.