Rechtspraak
De deken beklaagt zich over het feit dat verweerder zich op onnodig grievende wijze heeft uitgelaten over de deken door vergelijkingen te treffen met "de grote terreur uit de periode “1936 – 1938” en met het Naziregime.
De raad overweegt dat de vrijheid van meningsuiting van een advocaat niet onbegrensd is. Naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline geldt als uitgangspunt dat de advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten. Deze norm is mede besloten in de door het Europees Hof voor de rechten van de mens gegeven norm inhoudende dat de bijzondere aard van het juridisch beroep meebrengt dat het optreden van de advocaat discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. Van enig noodzaak of rechtens relevante reden om dergelijke uitlatingen te doen is niet gebleken. De uitlatingen en vergelijkingen zijn een advocaat onwaardig.
Verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. De klacht is gegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand opgelegd.