Rechtspraak
Klagers stellen dat verweerder in zijn e-mail van 5 maart 2014 niet duidelijk is geweest namens wie hij de betreffende mail heeft verzonden alsmede dat verweerder met dit bericht enkel heeft beoogd klagers te beschadigen. Naar het oordeel van de raad lag het op de weg van verweerder om in zijn e-mailbericht aan te geven in welke hoedanigheid en/of namens wie hij het betreffende bericht verspreidde. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ten aanzien van de inhoud van de e-mail van 5 maart 2014 wordt gesteld dat de uitlatingen van verweerder schadelijk zijn voor klagers. De noodzaak voor het doen van deze uitlatingen is de raad uit de stukken niet gebleken. Verweerder had op grond van gedragsregel 10 deze uitlatingen dan ook achterwege dienen te laten. Verweerder is er, zo kan uit de e-mail worden afgeleid, kennelijk niet zeker van dat de door hem geponeerde feiten op waarheid berusten, nu hij zelf aangeeft deze nog in onderzoek te hebben. Het had op de weg van verweerder gelegen deze stellingen eerst nader te onderzoeken en daarvoor eerst bewijs aan te dragen, hetzij deze als stellingen en niet als feiten te poneren. Verweerder heeft hiermee gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat niet betaamt.
De klacht met betrekking tot overtreding van de gedragsregels 18 lid 2 en 31 is ongegrond en met betrekking tot overtreding van de gedragsregels 1, 10 lid 1, 29 en 30 gegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van berisping opgelegd.