Rechtspraak
Verweerder heeft een klacht tegen klager in zijn hoedanigheid van deken ingediend terzake van een door verweerder uitgevoerd onderzoek in het kader van een klacht tegen klager. Verweerder wilde zich in de klachtzaak beroepen op geluidsopnames, die hij aan de raad heeft overgelegd. Klager heeft daartegen bezwaar gemaakt en heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling van die klacht, brieven aan de raad geschreven waarin hij inging op het gebruik en de mogelijke manipulatie door verweerder van de geluidsopnames. De raad acht de klacht tegen verweerder gegrond voor zover die inhoudt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om van zijn brieven aan de raad afschrift aan klager te sturen. Ook acht de raad de klacht gegrond voor zover verweerder in die brieven ondubbelzinnig en zonder onderbouwing de mogelijkheid heeft geopperd dat klager de door hem overgelegde geluidsopnames heeft gemanipuleerd. Een derde klachtonderdeel wordt als zijnde van onvoldoende gewicht afgewezen. Maatregel: berisping.